Over Jac Nijman gesproken

Het verhaal van de vos en de preek gehouden tijdens de rouwdienst van

JACQUES NIJMAN

Nijmegen, 11 mei 1984

Jan Sikko Siegers

 

Ik wil u iets voorlezen uit “DE KLEINE PRINS” van Antoine de Saint-Exupéry, een van de vele boekjes dat Jacob lief was.

Het is het verhaal van een kleine prins die een planeet bewoonde niet veel groter dan hijzelf en die een vriend nodig had.

 

En toen verscheen de vos.

Goede morgen, zei de vos.

Goede morgen, zei de kleine prins beleefd, en hij draaide zich om maar zag niets.

Hier ben ik, onder de appelboom, zei de stem.

Wie ben je, vroeg het prinsje – je bent beeldig.

Ik ben een vos, zei de vos. Ik ben niet tam.

O pardon, zei de kleine prins. Maar bij nader inzien vroeg hij: Wat is dat “tam”?

Dat is maar al te zeer een vergeten woord, zei de vos. Het betekent verbonden.

Verbonden?

Jazeker, zei de vos. Jij bent voor mij maar een klein jongetje als alle andere kleine jongetjes. En ik heb je niet nodig. Ik ben voor jou een vos als alle andere vossen.

Maar als je me tam maakt, dan zullen we elkáár nodig hebben. Dan ben je voor mij enig op de wereld en ben ik voor jou enig op de wereld.

Vos werd stil en keek het prinsje lang aan: Alsjeblieft wil je me tam maken?

Ja, dat wil ik wel, antwoordde de kleine prins, maar veel tijd heb ik niet. Ik moet vrienden ontdekken en allerlei dingen leren kennen.

Alleen de dingen die je tam maakt, leer je kennen, zei de vos. De mensen hebben geen tijd meer iets te leren kennen. Ze kopen dingen klaar in de winkels. Maar doordat er geen winkels zijn die vrienden verkopen, hebben de mensen geen vrienden meer.

Als je een vriend wilt, maak mij dan tam!

Wat moet ik doen? Zei het prinsje.

Je moet veel geduld hebben, antwoordde de vos.

Kijk, je gaat eerst een eindje van me af in het gras zitten.

Ik bekijk je tersluiks en jij zegt niets. Woorden geven maar misverstand.

Maar je kunt iedere dag een beetje dichterbij komen zitten.

Zó maakte de kleine prins de vos tam.

En het uur van vertrek naderde.

Voor je weggaat, wil ik je nog een geheim mee geven, zei de vos.

Het is heel eenvoudig, luister:

Alleen met je hart kun je goed zien.

Het wezenlijke is voor de ogen onzichtbaar. Dat is een waarheid die de mensen vergeten hebben, zei de vos.

Maar die moet jij niet vergeten. Je blijft altijd verantwoordelijk voor wat je tam hebt gemaakt.

Vaarwel, zei de vos.

Vaarwel, zei de prins.

En ik zeg: vaarwel vos en prins.

 

Beste mensen,

Familie en vrienden van Jacob, of Jacques,

Als thema van de preek wil ik graag à la Jacques een heel nieuw woord introduceren: “een Pinksterambachtsman”.

En zoals hijzelf zijn werk vaak sierde met een naam, een extra grap in taal, alleen gezegd, en soms vermeld in ronde letters op de achterkant, zó wil ook deze preek als kleine aanduiding fungeren op de achterkant van zijn rijke bestaan: “een pinksterambachtsman”.

 

Geïnspireerd door de woorden van Exodus en Openbaringen, mag ik proberen de woorden te schrijven bij Gods kunstwerk dat Jacobus Johannes Maria heette, opdat we niet vergeten wie hij was, maar bovenal niet vergeten wie God was en is en zal zijn.

In het zélden gelezen gedeelte uit Exodus ontmoeten we Bezaleél, wiens naam betekent: “in de schaduw van God”.

Een kunstenaar die leefde onder de beschutting en bescherming van de Heer.

En méér: van hém staat hier als eerste in de schrift vermeld, dat hij vervuld was met Gods Geest.

 

N.b. reeds eeuwen voor Pinksteren is hier al iemand met de Geest vervuld: een kunstenaar.

We mogen zeggen: het verre voorspel van Pinksteren begon in de kunst, bij de artiesten, dáár waar de droom van het paradijs gestalte krijgt in aardse materialen.

Gezegend met wijsheid, inzicht en kennis om ontwerpen te bedenken, mag de kunstenaar Bezaleël werken aan de tent van God in de woestijn van het leven. Samen met Oholiab! Tentenbouwer is zijn naam – maar méér dan dat doet hij, gezegend als hij is.

Twee kunstenaars van groot formaat. Zij zullen alles bouwen wat God heeft bevolen: de tent der samenkomst, de ark, en alle heilige attributen voor de eredienst: ontmoetingsfeest van God en mensen.

Twee kunstenaarsgetuigen van de Geest.

Twee noeste werkers aan de droom van ‘t paradijs.

En bij hun namen staat een rijk getuigenis vermeld, bestemd voor allen die in ’t spoor van hén zó werken aan de droom.

We lazen het al:

“In het hart van ieder die kunstvaardig is, heb ik wijsheid gelegd”.

Wat een verrassing!

De dwaze grap om het aardse koper om te smeden in het vuur van de Geest is wijsheid van de Heer.

En al wie steen of hout bewerken kan is wijs als Salomo.

Een kunstenaar is een Godsman

bevlogen Adam – akkerman

Een pinksterambachtsman.

Want eenmaal aangestoken door de Geest – Creator Spiritus – is hij een nieuwe schepping, die ook zelf creatief vorm mag geven aan het leven.

Hier loopt de beweging van de Geest nooit dood in de gestalte, het loopt er op uit als teken.

Hier stolt de beweging nooit tot dode traditie, maar wordt een oeroud materiaal gevuld met de droom van het léven: sprookjeslicht in koperwaar.

Origineel en vindingrijk, gewapend met de Geest van de Heer, leven zij ontwapenend en pijnlijk kwetsbaar als een kind.

Zó was ook Jacob Nijman, “Jacques” voor vele vrienden.

Kind, klown en kluizenaar.

Een afgebroken studie op het seminarie leek hem te stempelen tot een gesjeesde priester, maar in de lijn van Bezaleël, mocht hij meebouwen aan de tent van God in de woestijn van het bestaan, zoals Johannes er op Patmos al van droomt: de tent van God is bij de mensen.

Als een kind ontvankelijk gebleven voor de droom zag hij als klown nog overal humor in:

Gein: joodse gein, het woord is als genade, gein een gave Gods.

Een tikkeltje mesjogge was hij wel, Gods wijsheid is in d’ogen van veel mensen dwaasheid:

Wie gaat er nu uit koperen elleboogjes 10-tallen figuren slaan, of plakt van oud behang een olifant, een harlekijn.

En in zijn handen werd een klomp: een klown of koorknaap, vrolijkheid en visioen, die je je aan moest trekken, maar die je nooit meer aan kon trekken zodat je nooit meer op je lompe klompen anderen bezeren kon.

Bezéten was hij van zijn alpaca-bestek dat in zijn hand veranderde en groeide tot een zingend, spelend, musicerend koor van engelen en mensen rondom kribbe en kruis.

Zó was hij – de mesjogge kunstman – een priester-kunstenaar die zijn geloof beleed in alpaca, in koper, hout, papier.

Ontembaar temmer van metaal.

Zijn kerststallen: gevangen dromen van dit kind rond de kribbe van Hét Kind.

Zijn crucifixen: ’t doorvoelde lijden van een mens verbonden met zijn Heer.

Zijn “vijf broden en 2 vissen” – een veelvuldig herhaalde herinnering aan de overvloed van Gods rijk.

Zo was hij – ambachtelijk en spiritueel – in zijn “alles wordt anders – alles wordt nieuw – show” de vertolker van zijn Schepper-God: “Zie ik maak alle dingen nieuw”.

Jacob Nijman,

Blij als een kind, een klown, een kunstman, was hij sprookjesman, evangelist, verteller van verhalen, vertolker van het leven, die veel meer begreep en voelde, juist ómdat hij pijnlijk kwetsbaar was.

En daarom ook heeft hij als kluizenaar geleefd – kind, klown, kluizenaar, in zijn vossehol, alleen: een winters oord, vol geheimen van voorjaar en eeuwige zomer.

Vos en prins tegelijk, schelms en royaal.

De Karseboom was zijn buitenverblijf, zijn dagelijkse kontakt met de wereld om hem heen.

Zijn thuiskomen had hij bij vrienden waar hij zich herkend en veilig wist.

Al was zijn échte thuis bij Trees en Cor in het ouderlijk huis in de Vaalrivierstraat in Den Haag. Iedere vakantie was hij dáár. Dan kwam hij thuis met een tas vol werk, een nieuwe plaat, een boek, een postzegel, een grap, en zijn eigen humeur. Hij was er kok en butler tegelijk.

Totdat precies een jaar geleden – op ruim een week na – Trees overleed. Toen brak er iets in hem al zou hij ’t nauwelijks laten merken. Maar nú kwam hij soms zonder plaat en zonder werk naar huis – och waarom – Trees was er immers niet.

In de rouwdienst bij Trees vorig jaar heb ik gezegd

“Als er iemand was, van wie ik geleerd heb wat God wil, wie Jezus is, hoe de Geest werkt, dan was dat wel Trees, of beter, dan waren dat Trees en jij Cor sámen”.

En juist de Geest – Creator Spiritus – verbond jullie ten diepste ook met hém. En niet voor niets herhaalde hij maar al te vaak: ’t is allemaal voor Trees en Cor.

Bezield met creativiteit hebben jullie op de grens van droom en werkelijkheid met tijd en eeuwigheid gevochten.

Ook Jacob, die wist na Nel en Kees, na Jan en Trees zou hij – al jaren hartpatiënt – ook zomaar de overstap moeten kunnen maken. Toch wilde hij niet aan de tijdigheid voldoen, hij leefde voor de eeuwigheid.

Zo gaf hij aan het aardse materiaal een hemelse knipoog mee.

Ontzettend graag had hij nog al zijn kopertechniek overgedragen, zijn kennis doorgegeven, zijn ambacht en zijn visioen. Daarom ook was hij verheugd over al zijn leerlingen, vroeger op school en later op zijn clubs, want in het overdragen van zijn kennis – en hij was een begaafd pedagoog – gaf hij ook iets van zijn eigen ziel aan de volgende generatie, en iets van het geheim van God en mens.

Meester, vriend en ambachtsman, bevlogen adam, akkerman.

En beste mensen, als we echt zijn leven – nu hij is gestorven – willen rechtdoen, nog sterker: als we God zijn Schepper willen rechtdoen, dan zullen we zijn nalatenschap niet mogen verkwanselen. Zijn arbeid aan de tent van God onder de mensen, zijn knipoogjes van Gods nabijheid in ons aards bestaan, ’t mag niet verkwanseld worden in de hebzucht van een ras dat soms op ráven lijkt.

Want hij als vos en prins leefde niet van de heb, maar van het zijn. En u familie, vrienden, bondgenoten van de Geest, nodig ik uit om ’t levenswerk van Jacobus Johannes Maria Nijman niet te verstrooien, maar te bewaren als Góds eigen bijdrage aan ons bestaan.

En waar hij niets beschreven heeft voor wie nu alles is, daar zullen wij nu zélf met hulp van de Geest, creatief en solidair met hém, een antwoord moeten geven in zijn lijn.

En juist in óns verdriet en gemis, in ons besef van eindigheid en dood, zullen we Jacobs getuigenis moeten voortzetten, dat de Eeuwige overwint. Hij die opstond uit de dood en Hij die riep: “zie ik maak alle dingen nieuw”, legt zélf nu dát getuigenis in ónze handen.

Wij die van Jacob hielden zullen zijn nalatenschap: die “alles wordt anders, alles wordt nieuw – show” van deze “pinksterambachtsman”, mogen bewáren als een kostbaar ornament aan Gods tabernakel, als een teken van God in onze handen, geschonken door hém, die nu zelf geborgen is in de handen van zijn Schepper God.

Familie, vrienden, beste mensen, zondagavond 6 mei overleed geheel onverwacht Jacobus Johannes Maria Nijman. Maar hij lééft door bij God én, in zijn wérk bij ons, áls we hem blijven zien:

 

kind

klown

kluizenaar

 

sprookjeslicht in koperwaar

butler beeldhouwer mesjogge

vork- en lepelkunstenaar

 

ontembaar temmer van metaal

vos en prins, schelms en royaal

 

meester vriend en ambachtsman

bevlogen adam akkerman

 

kunstman

wakkerman

Godsman

Nijman

 

 

 

Voorbeden

Wij danken U heer God voor Jacob die ons zo dierbaar was en die zo plotseling is weggevallen uit ons leven.

Wij danken U voor alle vriendschap die van hem is uitgegaan.

HEER ONZE GOD, wij bidden U verhoor ons.

Wij danken U voor de gave, die Gij hem schonk om uit schijnbaar dode materialen zulke veelzeggende dingen te maken.

HEER ONZE GOD, wij bidden U verhoor ons.

Wij bidden U, laat het leven van Jacob waarin hij met zijn grote creativiteit anderen gelukkig probeerde te maken en te stimuleren, niet vergeefs zijn geweest.

Laat ons eruit leren dat creatief zijn, grote waarde kan hebben.

HEER ONZE GOD, wij bidden U verhoor ons.

Wij vragen U voor hem die, verlangend naar ‘n eigen thuis, zo thuis kon zijn bij anderen, ontvang Jacob in Uw huis bij Pa en Moe, Nel, Kees, Jan en Trees, geef hem nu de rust, die hij zichzelf niet gunde.

HEER ONZE GOD, wij bidden U verhoor ons.

Wij bidden U om steun voor al degenen, familie, vrienden, de kinderen van de clubs, die zijn dood als een groot verlies ervaren.

Dat alles waarin hij groot is geweest, tot ons mag blijven spreken, juist nu hij gestorven is.

HEER ONZE GOD, wij bidden U verhoor ons.